Foto Joost Groeneboer

Hans van Keulen van Theater Instituut Nederland: “Onze danscollectie groeit nog steeds”

Door: Joost Groeneboer

Na de opheffing van het Theaterinstituut Nederland (TIN) vond de collectie een veilig onderkomen bij de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Inclusief een omvangrijke verzameling op het gebied van dans. Een gesprek met conservator Hans van Keulen over het belang van de collectie, particuliere verzamelaars en zichtbaarheid. Hoe is de danscollectie van het Theaterinstituut ontstaan?

 “Het Nederlands Theater Instituut was een fusie van allerlei organisaties, waaronder het Nederlands Instituut van de Dans. En dat was eigenlijk weer een voorzetting van Centraal Dansberaad. Het Tooneel Museum, dat eveneens onderdeel van de fusie was, verzamelde ook al materiaal op het gebied van dans. Zo kwamen verschillende collecties bij elkaar. De basis van de verzameling is de voorstellingendatabase, de premièredatabase zoals we die noemen, waarin we alle Nederlandse premières van alle disciplines, dus ook dans verzamelen. Dat doen we nog steeds, ondanks dat het Theaterinstituut niet meer bestaat en de gehele collectie is overgegaan naar de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Nog steeds proberen we alle data van alle Nederlandse premières te verzamelen, dat is eigenlijk de kern van onze collectie.

Los daarvan gaan we een keer per jaar met een aantal deskundigen, waaronder recensenten, wetenschappers en programmeurs, om tafel om van een totaal van ongeveer 1500 à 2000 nieuwe producties per jaar, dus van het afgelopen seizoen, honderd representatieve voorstellingen uit te kiezen. En dat doen we dan per discipline, voor dans zijn dat er ongeveer twintig à dertig per jaar. Daarvan verzamelen we actief, dus dan gaan we naar het gezelschap toe, voor een video, een affiche en persfoto’s. Dat is hoe vrij actueel materiaal binnenkomt en daarnaast komt materiaal binnen via archieven van personen en instellingen.”

Tijdens de kunst- en cultuurbezuinigingen dreigde de collectie bijna verloren te gaan. Wat is er precies gebeurd?

“ Ja, dat wat tamelijk dramatisch. Het was vrij duidelijk dat als er bezuinigd moest worden, 200 miljoen, dat dat niet om de uitvoerende instellingen zou gaan, maar om de ondersteunende instellingen. Het Theaterinstituut was een sectorinstituut, ondersteunend aan de sector, en de sector zelf zei dat als er bezuinigd moest worden dat dat dan maar op de ondersteunende instellingen moest zijn. Nou, dat was vrij snel gepiept, er waren zo uit mijn hoofd acht sectorinstituten en die zijn vrijwel allemaal opgeheven. Alleen sommige, zoals EYE en het Nederlands Architectuur Museum, waren al officiële musea.”

“Het Theaterinstituut was ook een officieel museum, maar had sinds de verhuizing twee jaar eerder van de Herengracht naar de Sarphatistraat geen presentatieplek. We hebben lang gedacht dat de collectie, het erfgoed daarvan, veilig zou zijn, en dat daar wel een uitzondering op zou worden gemaakt. Maar dat bleek al snel niet zo te zijn. Toen hebben we actie gevoerd, 20.000 handtekeningen opgehaald, op het Malieveld gestaan, geprotesteerd, ingesproken… Het heeft allemaal niet mogen baten, eind 2012 viel het doek. Die zomer heb ik echt slapeloze nachten gehad. Want ík was verantwoordelijk voor de collectie. Ik dacht: we kunnen misschien nog een of twee jaar door, maar ik moet de collectie ergens onderbrengen! En dat is wonder boven wonder gelukt…”

 “Die zomer zijn gelijk de gesprekken gestart. We hadden al contact met de Universiteit van Amsterdam. We maakten een Carrétentoonstelling samen. We hebben ook bij andere instellingen aangeklopt. De UvA had de beste papieren, had het aantrekkelijkste voorstel. Kort kwam het er op neer dat we het restant van de opbrengsten van de panden aan de Herengracht à 3 miljoen euro wilden inzetten als bruidsschat, om ons als het ware in te kopen bij de UvA. OCW vond dat een slecht idee, zij vonden dat het overheidsgeld was. Het dreigde uit te lopen op een rechtszaak, maar uiteindelijk kwam het tot een schikking. Afgesproken werd dat wij het geld aan OCW zouden overmaken en zij op hun beurt weer aan de UVA. Daarmee was het voortbestaan van de collectie met minimaal dertig jaar gegarandeerd. Qua personeel zijn we er wel sterk op achteruit gegaan. We zijn nu met drie mensen. Dat is heel erg krap als je bedenkt dat mijn afdeling vroeger 11 fte had. Dat wringt aan alle kanten, maar vooral aan de presentatiekant en bij de redactie van de Theaterencyclopedie.”

Hoe gaat het nu met de collectie?

“De acquisitie gaat gewoon door. In de nog geen drie jaar dat we nu bij de UvA zitten, is er een grote poppencollectie die bedreigd werd uit Rotterdam bijgekomen. Een circuscollectie komt er nog aan en dagelijks wat kleinere archieven, Elisabeth Andersen, Willem Nijholt… Op het gebied van dans zijn we bezig het tweede deel van het archief van Het Nationale Ballet te verwerven. We hebben al hun archief van voordat ze naar de Stopera gingen in 1987. Daarnaast hebben we wat kleine archiefjes gekregen van danseressen uit de jaren dertig. Onder onderzoekers schijnt er meer belangstelling te zijn voor showgirls uit het variété. Van de Bouwmeesterrevue hebben we de laatste tijd van verschillende zijden foto’s aangeleverd gekregen. Probleem is dat de danseressen er vaak anoniem opstaan.”

Theatermakers, dansers en instellingen zoeken een veilig onderkomen voor hun archief. Wat hebben alle toestanden rond de collectie met de beeldvorming erover gedaan?

“Dat is problematisch. We waren al niet heel erg zichtbaar door het ontbreken van een museum. Veel mensen hebben ook gedacht bij het verlaten van het pand aan de Herengracht dat het niet de goede kant opging met de collectie. Nou, dat is niet zo; de collectie wordt prima en onder museale condities bewaard in twee depots in Amsterdam Zuid-Oost. Maar de zichtbaarheid is inderdaad een probleem. Er is eigenlijk geen geld voor presentatie. We geven wel rondleidingen in het depot. We timmeren flink aan de weg. De erfgoedmensen weten ons goed te vinden. Het afgelopen jaar vroegen meer dan vijfentwintig musea om bruiklenen uit onze collectie. De collectie is wat dat betreft in musea wel te zien.”

“Maar bij de sector, bij dansers, bij choreografen, daar heerst nog erg de gedachte van: het TIN is weg, dus zal de collectie ook wel weg zijn. Het is lastig om tegen zo’n beeldvorming te vechten. Dat proberen we natuurlijk wel. We proberen om de Theaterencyclopedie.nl, waarin we behoorlijk hebben geïnvesteerd, bij het publiek bekend te maken. Via de oude website www.tin.nl kom je ook op een site waarmee je toegang tot de collectie hebt. We zien dat de collectie veel gebruikt wordt, dat er veel materialen worden opgevraagd door onderzoekers. Maar juist in de sector, dus bij de dans- en theatermakers zelf, zijn we misschien nog wel het meest onbekend.”

Er zijn nu particuliere verzamelaars die in het gat springen…

“Ja… ik weet niet of ze echt in het gat zijn gesprongen – er zijn natuurlijk altijd particuliere verzamelaars geweest. Dat is ook prima. Belangrijkst is natuurlijk dat zij zorgen dat als zij ophouden met verzamelen, of dood gaan, dat de collectie ergens wordt ondergebracht en niet verkocht wordt en op die manier weer verspreid, dat zou heel jammer zijn. Musea werken altijd nauw samen met verzamelaars, dat doen wij ook. We hebben een circuscollectie van twee mensen die heel veel verzameld hebben, en de poppenspelcollectie. Ooit is het Tooneel Museum in 1926 ontstaan uit twee privécollecties. Met particuliere collecties is dus op zich niets mis, maar je weet nooit helemaal zeker wat ermee gebeurt. Het is belangrijk dat ze er bijvoorbeeld een stichting van maken en vastleggen dat de collectie goed wordt ondergebracht.”

“Ik heb niet het idee dat er met het verdwijnen van het Theaterinstituut nieuwe verzamelaars zijn opgestaan. Ze zijn vaak wel heel actief en kunnen meer tijd steken in het onderhouden van contacten met dansers en acteurs. Met drie mensen voor de dienstverlening, voor het verzamelen en beschrijven en beheren van de collectie en het bijhouden van Theaterencyclopedie.nl, hebben we meer dan onze handen vol en maar beperkt tijd om actief op acquisitie uit te gaan.”

Maar mensen kunnen dus nog steeds met hun archieven en verzamelingen bij jullie terecht? “Absoluut! Eén telefoontje of mail is genoeg. We krijgen ook nog steeds veel aangeboden. Veelal programmaboekjes, maar die hebben we vanaf 1945 compleet. We zijn vooral geïnteresseerd in persoonlijk materiaal, voor wat wij dan archieven noemen. Contracten, foto’s, brieven, correspondentie…”

Een paar jaar geleden hebben jullie het archief van Rudi van Dantzig gekregen. Je moet er toch niet aan denken dat zo’n collectie bij iemand op zolder terechtkomt, zoals onlangs met de plakboeken van Jaap Flier is gebeurd…

“Precies! Zo’n collectie is natuurlijk ook gewoon kwetsbaar. Hier wordt het onder de juiste temperatuur en luchtvochtigheid bewaard. Dat kost gewoon geld en dat kan een particulier niet opbrengen. Wij schiften het materiaal en schrijven het in, zodat het voor iedereen toegankelijk is. Het kan hier worden opgevraagd en ingezien. Het is jammer als complete collecties uit elkaar dreigen te vallen. Kunsthistorische collecties zijn vaak heel waardevol. Dan gaat het om tienduizenden euro’s en zijn erfgenamen geneigd om dat op de veiling te brengen. Dat is bij ons gelukkig minder het geval.”

“ Wij hebben meer last van mensen die archieven zomaar aan de straat zetten, of verzamelaars die het wegkapen voor onze neus. Omdat zij aan dans- en theatermakers meer aandacht kunnen geven. Of omdat we te onbekend zijn. Al kan ik me het laatste moeilijk voorstellen, we bestaan tenslotte pas negentig jaar.”

“Toch timmeren we goed aan de weg. Vorig jaar hadden we een prachtige tentoonstelling in Museum Kranenburgh in Bergen over de danseres Gertrud Leistikow. Zestig tot zeventig procent van het materiaal kwam uit onze collectie, maar dat is voor lang niet iedereen duidelijk. Bijna niemand kijkt naar de bijschriften of het colofon, waar iedere keer keurig staat dat het van Bijzondere collecties afkomstig is. Men realiseert zich dan ook vaak niet dat dat de collectie van het Theatermuseum was. Ook de tentoonstelling over actrice Esther de Boer-van Rijk in het Joods Historisch Museum vorig jaar bestond voor het grootste deel uit ons materiaal. Bruiklenen geven doen we ook graag. En op die manier zijn we ook wel zichtbaar, denken we. Maar de sector te bereiken is wat lastiger. De sector is ook – en dat is absoluut geen verwijt – bezig met het hier en nu, met de volgende première. En niet met het archiveren, dat is onze taak. Maar men moet wel weten dat we er zijn!”

www.tin.nl

www.theaterencyclopedie.nl

Meer inspiratie