Subsidiesoap
23 augustus 2011 - Jan Kooijman
September 2010 kreeg de Nederlandse kunst- en cultuursector een behoorlijke klap te verwerken. Het kabinet Rutte, sterk geruggensteund door de PVV, presenteerde zijn concept regeerakkoord. De gevolgen van de btw-verhoging op theatertickets en de kortingen op cultuursubsidies zullen zware gevolgen hebben. Verwacht wordt dat er ongeveer veertig procent gekort zal worden op de subsidies voor de podiumkunsten. Een buitenproportionele en oneerlijke bijna-halvering die, mocht deze worden doorgevoerd, grote gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van dansgezelschappen.
Deze nare vorm van symboolpolitiek dwingt de theaterdanswereld tot een stevige reorganisatie. Ik ben van mening dat Nederland te veel dansgezelschappen heeft. Ik beschouw mijzelf als een dansingewijde. Toch weet ik vanwege het enorme aanbod vaak niet eens naar welke voorstelling ik wil. Hoe moet dit dan zijn voor een dansleek?
Door de overheid wordt alleen al in Amsterdam subsidie verleend aan meer dan zeven verschillende gezelschappen of danswerkplaatsen. Er is dus een versplintering van subsidie. Samenwerking van meerdere choreografen en artistieke leiders zou een uitkomst kunnen zijn bij subsidievermindering. Als meerdere danskernen zich verenigen, drukt dat in ieder geval de verblijfs-, personeels- en reiskosten.
De gelauwerde choreografen Krisztina de Châtel en Itzik Galili probeerden twee jaar geleden een trend te zetten. Zij richtten gezamenlijk Dansgroep Amsterdam op. Anno 2011 is die samenwerking uitgemond in een soap waarbij Goede Tijden Slechte Tijden verbleekt.
Er ontstond verschil van mening tussen Galili en De Châtel over de beleidsvoering en de artistieke visie, met een breuk tussen de twee als gevolg. De cliffhanger is een rechtszaak waarvan de ontknoping nog niet in zicht is. Samenwerking lijkt dus moeilijk vanwege botsende ego’s. Kan de theaterdanswereld zich zulke mislukkingen permitteren?
Omdat wij in praktisch iedere Nederlandse stad een theater hebben, toeren alle gezelschappen langs die theaters om een aantal voorstellingen per jaar te vertonen. Al in mijn tijd als danser zetten buitenlandse collega’s een groot vraagteken bij die reiscultuur van de Nederlandse gezelschappen. Als wij drie keer in het jaar optraden in Tilburg en nog zeker zes andere gezelschappen ook, waarom was er dan ook nog een stadsgezelschap? In het subsidiesysteem van jaren geleden is besloten dat iedere regio een eigen dansgezelschap moet hebben. In de huidige tijd van (subsidie)nood vraag ik mij af of deze regel, de reiscultuur in acht nemende, nog steeds gehandhaafd moet blijven.
Een centralisering van dansgroepen in de Randstad hoeft tenslotte niet het uitsterven van het aanbod van dans in de provincie te betekenen. Ondanks sympathieke acties als ‘Nederland schreeuwt om cultuur’ en ‘Zeg NEE tegen de BTW’, lijkt het tij niet meer te keren. Er zullen zo goed als zeker koppen rollen onder de dansgroepen. We kunnen alleen maar hopen dat de dames en heren politici te rade zullen gaan bij een autonoom en onpartijdig adviesorgaan. Persoonlijk verwacht ik dat een symbiose van hoogstaande kwalitatieve dans en kaartverkoop het belangrijkste criterium wordt voor het in aanmerking komen van subsidie. In de huidige tijdgeest kunnen wij ons geen kunst meer veroorloven waarop weinig mensen afkomen. Hoe droevig dat ook is.
Deze column is eerder verschenen in Dans Magazine nr 1 2011